Het fietsvraagstuk
10 jul 2022 Het fietsvraagstuk
Hij wordt benoemd tot lid van een commissie die moet oordelen over een prangende kwestie: mag een arbeider uit het veen, voor wie een bezoek aan de kerkdienst een wandeling van algauw twee uur betekent, op zondagochtend op zijn fiets naar de kerk komen? En wat te denken van een vrouw die op zondag oefende om beter te leren fietsen? Onder heel wat gemeenteleden gaf dat aanstoot.

Het vraagstuk van de fiets leefde niet alleen in Stadskanaal. In de zomer van 1904 schreef een niet bij naam genoemde ‘broeder’ een brief met vragen over geoorloofd fietsgebruik naar De Heraut, het kerkelijke weekblad van de gereformeerden, waarvan Abraham Kuyper zelf de hoofdredacteur was.


Sinds de eerste fiets was getoond op de wereldtentoonstelling in Parijs van 1867, had het nieuwe vervoermiddel snel aan populariteit gewonnen. Door de snelheid die je ermee kon bereiken kon je veel grotere afstanden overbruggen dan lopend, en bovendien was je veel flexibeler dan met de paardentram. Wel was de fiets eerst nog vooral speelgoed voor de welgestelden. In 1886 richtte een groepje notabelen in Veendam en Wildervank vélocipèdeclub ‘De Pijl’ op. Samen trokken ze er op de meest bijzondere rijwielen op uit, bijvoorbeeld in de richting van Ter Apel of naar de hunebedden in Drenthe. Soms slechts gekleed in wollen ondergoed kwamen ze voorbij, om onderweg vooral hoofdschudden te veroorzaken. Maar rond 1900 had al 2 procent van de bevolking een fiets, en het bezit van een rijwiel nam explosief toe.

De gereformeerde broeder die een brief aan de redactie van De Heraut schreef, stelde dan ook terecht vast dat er inmiddels veel gefietst werd, of het nu was om snel boodschappen te doen of ter ontspanning. Maar hij zag ook een schaduwkant aan het nieuwe vervoermiddel. Vandaar dat hij graag de volgende casus ter beoordeling wilde voorleggen: een christen heeft de vrijheid genomen, om op zondag een fietstocht te ondernemen van A naar B (een afstand van ongeveer vier à vijf uur) om aanwezig te kunnen zijn bij een kerkdienst waarin een jonge dominee plechtig verbonden zou worden aan zijn eerste gemeente. De fietser had geen noodzaak om bij die kerkdienst aanwezig te zijn, het was een blijk van vriendschap voor de jonge dominee. Is zo’n fietstocht nu geoorloofd of niet? Is het, ondanks de goede bedoelingen, niet een ontheiliging van de dag des Heeren?

Het moet voor de briefschrijver een teleurstelling zijn geweest om te lezen dat de redactie zijn vraag wel in de krant publiceerde, maar niet wenste te beantwoorden. De redactie wil zich niet laten meeslepen in oordelen over wat wel en niet mag, schrijft ze. Gereformeerde voorlieden hebben immers vaak genoeg gewaarschuwd tegen het vormen van wetboeken met allerlei richtlijnen voor wat wel en niet geoorloofd is. Je verviel dan algauw in de ‘spitsvondigheden’ van Joodse rabbijnen of van de roomse biechtboeken. Nee, wie wil weten of je mag fietsen op zondag, moet luisteren naar zijn eigen geweten – “voorgelicht door het Woord Gods”.

Nicolaas en de andere mannen in zijn commissie dachten ernstig na over het fietsvraagstuk. Ze probeerden te luisteren naar hun geweten. Ze pakten de Bijbel erbij om nog eens na te kijken wat Jezus precies zegt over werken op de sabbat. Hij genas een zieke man op sabbat. Was dat werken? En was fietsen werken?
Ja, besloten de mannen uiteindelijk, fietsen is werken, een vorm van arbeid die op de rustdag verboden is.

Het besluit van mijn overgrootvader trof de gereformeerde arbeidersgezinnen in de omgeving rechtstreeks in hun portemonnee. Vooral in de zomer hadden veenarbeiders de gewoonte vroeg te beginnen, ruim voor zonsopkomst, nog bij de volle maan. Niet zelden stonden ze om een uur of twee al naast hun bed. Op maandagochtend was het rond die tijd volgens mijn overgrootvader eigenlijk nog zondag. Dus mocht er niet worden gefietst. Maar als een arbeider ging lopen kwam hij onherroepelijk te laat op het werk. Dat kostte algauw een paar dubbeltjes van het toch al niet royale loon.

 
terug